Gebedsavond 4 december 2025 : teksten van Johannes van het Kruis
Zie uit naar de Heer en houd dapper stand, wees moedig van hart en vertrouw op de Heer.
Advent is waken, waakzaam zijn, aandacht hebben voor Hem die is, die was en die komt. De Heer wil tot ons komen om ons om te vormen in een ander Hemzelf. In de advent mogen wij aan Jezus ons mens-zijn aanbieden opdat Hij in ons het geheim van zijn liefde opnieuw kan doorleven. Wij overwegen de blijde geheimen:
1ste: de engel Gabriël bracht de boodschap aan Maria. Zoals Maria mogen ook wij ons openen voor Gods verlangen: in ons te komen wonen, in ons Zijn leven verder te zetten. Moge Zijn Geest ons daarvoor overschaduwen. God weerstaat wie hovaardig is, maar aan wie nederig is geeft Hij genade. Vragen wij met Maria om het geloof dat God nieuw leven kan schenken aan ons hart, aan onze geliefden, aan onze kerk.
2de: Maria bezoekt haar nicht Elisabeth. In de schoot van hun moeders is het Jezus die Johannes komt heiligen voor zijn taak als voorloper. Als antwoord op de zegen van Elisabeth zingt Maria haar Magnificat. God wil dat mensen elkaar nodig hebben om in elkaar te bevestigen wat Hij aan hen deed. Bidden wij om waardering voor de verbondenheden die God ons schenkt.
3de: de geboorte van Jezus: de volkstelling brengt Jozef en Maria naar Bethlehem, maar er is voor hen geen plaats in de herberg. Ook in onze nacht, onze armoede, onze eenzaamheid wil de Heer geboren worden. Bidden wij in vereniging met mensen die zich bevinden in heel moeilijke situaties, om genade van hoop midden menselijke ellende.
4de: Jezus wordt opgedragen in de tempel: Simeon en Hanna worden door de heilige Geest verlicht om in het kleine Kind de Messias te herkennen. Met de zegen van Simeon ontvangt Maria ook de profetie dat Jezus teken van tegenspraak zal zijn. Een zwaard zal haar hart doorboren. Bidden wij om de gave van onderscheiding om te zien welke weg de Heer ons wijst. En om de gave van toewijding om ook tegenstroom te kiezen voor de wil van de Vader.
5de: Het terugvinden van Jezus in de tempel. De Schriftgeleerden stonden verwonderd over zijn wijsheid en zijn antwoorden, terwijl zijn ouders drie dagen met pijn naar Hem zochten. Jezus vroeg hen: ‘Waarom heb je naar Mij gezocht, wist je dan niet dat Ik in het huis van mijn Vader moest zijn?’ We zijn uitgenodigd om zoals Jezus bezig te zijn met wat God aanbelangt en zoals Maria de Heer te zoeken in het duister van het geloof. Bidden wij voor ouders die pijn lijden om de situatie waarin hun kinderen zich bevinden.
Evenals zijn naamgenoot Johannes de Doper is Johannes van het Kruis een goed adventsfiguur. Hij wil mensen wakker maken voor een persoonlijke relatie met de Heer, hen helpen geloven dat ook zij een avontuur van liefde kunnen beleven met Jezus als Vriend en Bruidegom. Hij verwoordt de pijn van zijn hart aldus: Wat jammer dat zovelen, aan wie God de geschiktheid en de gunst verleent vooruit te komen, toch bij een elementaire vorm van omgang met Hem blijven staan. Er zijn er immers die in plaats van zich aan God over te geven en zich te laten helpen, God eerder hinderen door hun onbezonnen activiteit of verzet. Daarom willen wij met Gods hulp een leer voorhouden en raad verschaffen, opdat zowel beginnelingen als gevorderden zouden weten hoe zij zich door God moeten laten dragen, wanneer zijne Majesteit hen vooruit wil brengen.
In zijn Geestelijk Hooglied schrijft Juan: Jij bent wel het schoonste onder alle schepselen, o ziel. Jij verlangt zo de plaats te kennen waar je Beminde verblijft, zodat je Hem kan zoeken en je met Hem verenigen! En nu wordt je al gezegd dat jij zelf het vertrek bent waarin Hij verblijft en het toevluchtoord en de schuilplaats waar Hij verborgen is. Het moet wel een reden tot grote voldoening en vreugde voor je zijn te zien, dat al uw goed en het voorwerp van uw hoop zo dicht bij je is, dat het in je is, of beter gezegd dat je niet zonder Hem kan zijn. Het stemt haar tot grote blijdschap te horen dat God nooit afwezig is van een ziel, zelfs al zou deze zich in staat van doodzonde bevinden; hoeveel te minder zal Hij afwezig zijn van een ziel in genade. Wat wil je nog meer, mijn ziel en wat zoek je nog buiten u? In je binnenste bezit jij je rijkdom, je geneugte, je voldoening, je verzadiging, je koninkrijk. Dit toch is je Beminde, naar Wie je verlangt en Die je zoekt.
Geniet van Hem en wees blij met Hem in diepe ingekeerdheid, want Hij is je zo nabij. Verlang daar naar Hem, aanbid Hem daar. Ga Hem niet zoeken buiten u, want dan raak je verstrooid en vermoeid en je zal Hem nergens zekerder, vlugger en meer nabij vinden en van Hem genieten dan binnen in u. Maar één ding moet je wel weten: hoewel Hij in u is, is Hij er verborgen.
Naar het woord van Johannes (1:18) is de plaats waar de Zoon van God verborgen is, de schoot van de Vader. Deze is onbereikbaar voor de ogen van al het sterfelijke en verborgen voor ieder menselijk begrijpen. Al ontvangt men verheven mededelingen en al heeft men het gevoel dat God aanwezig is, toch vormt dit geen zeker bewijs voor zijn genaderijke tegenwoordigheid. En als al die tastbare en geestelijke mededelingen ontbreken en de ziel dus in dorheid en duisternis verkeert en zich verlaten voelt, dan moet zij daarom niet denken dat God in de ene toestand meer afwezig is dan in de andere. Binnen in de ziel is God verborgen. Daar moet men Hem liefdevol zoeken en Hem vragen: ‘waar houdt Gij U verborgen?’ In diepste ingetogenheid moet de ziel tot zichzelf inkeren, zodat alle dingen voor haar zijn alsof zij niet bestonden. Zoek Hem in geloof en liefde. Van iets anders moet je geen voldoening verwachten. Meer dan nodig is moet je niet willen smaken of kennen. Als je maar voortdurend met de geheimen van het geloof bezig blijft en ze blijft aftasten, dan zal de liefde je openbaren wat het geloof in zich besloten heeft, namelijk de Bruidegom naar Wie je in dit leven verlangt krachtens een bijzondere genade. Als je God beschouwt als verhevener en dieper dan alles waartoe je kan geraken, dan breng je daardoor veel lof aan God en zal je zeer dicht bij Hem komen.
Heer God, mijn beminde, als U zich nog mijn zonden herinnert en daarom datgene niet doet waar ik voortdurend om vraag, voltrek dan daarin Uw wil, mijn God. Dat verlang ik immers het meest: wees goed en vol mededogen, en U zult in mijn zonden gekend worden. En als U wacht op mijn werken om ter wille daarvan mijn bede in te willigen, geeft U dan die werken en volvoert U ze in mij. Zo ook het lijden dat U zou willen aanvaarden. Moge dit geschieden. En als U niet op mijn werken wacht, waarop wacht U dan, mijn zeer milde Heer? Waarom talmt U? Als hetgeen ik U vraag in uw Zoon uiteindelijk toch gave om niet en mededogen moet zijn, neem dan mijn onbeduidende bijdrage. U wilt die toch. Schenk mij toch dat goed. U wilt dit immers evenzeer.
Want wie zal zich kunnen ontdoen van die povere wijze van handelen en zijn begrensdheid, als U hem niet opheft tot U in zuiverheid van liefde, mijn God? Hoe zal zich tot U kunnen opheffen de mens, die is geboren en geschapen in deze laagvlakte, als U hem niet omhoogtrekt, mijn Heer, met dezelfde hand waarmee U hem hebt gemaakt? U zult mij toch niet ontnemen, mijn God, wat U mij eens hebt gegeven in Uw enige Zoon, Jezus Christus, in wie U mij gegeven hebt alles wat ik maar verlang.
Ik zal er mij daarom over verheugen, dat U niet zult talmen als ik van mijn kant blijf wachten. Waarom stel je uit en wacht je? Je kan God immers nu al beminnen in je hart.
Van mij zijn de hemelen en van mij is de aarde. Van mij zijn de mensen, de rechtvaardigen horen mij toe en de zondaars. De engelen zijn van mij en de Moeder van God en alles is van mij. God zelf is van mij en voor mij, omdat Christus de mijne is en alles is voor mij. Wat vraag je dan nog en wat zoek je, mijn ziel? Van jou is dit alles en alles is voor jou. Acht je niet minderwaardig en blijf niet staan bij de kruimels die van de tafel van je Vader vallen. Trek naar buiten en beroem je op je glorie, verschuil je daarin en wees blij, en je zult verkrijgen wat je hart verlangt.
(Juan de la Cruz: Gebed van een op God verliefde ziel)
Hoe zoet zal mij uw tegenwoordigheid zijn; Want Gij zijt het hoogste Goed. Ik zal U naderen in stilte. Ontschoeien moet ik mijn voeten, opdat Gij het goed moogt achten mij met U in het huwelijk te verbinden. Ik zal niet rusten, voordat ik in uw armen van U mag genieten. En nu smeek ik U, Heer, mij nooit alleen te laten in mijn teruggetrokkenheid, want aan U heb ik mijn ziel verkwist.